Productenaansprakelijkheid

De Wet op de Productenaansprakelijkheid vindt zijn oorsprong in de Europese Richtlijn 85/374/EEG (met een wijziging in Richtlijn 1999/34/EG).
Het doel van de EEG Richtlijn was -en is- om door harmonisatie van de wetgevingen binnen de E.E.G. concurrentievervalsing en aantasting van het vrije goederenverkeer tegen te gaan alsmede de consumentenbescherming op een meer gelijk niveau te brengen.

De Richtlijn is niet zozeer een regeling van producentaansprakelijkheid, maar van productaansprakelijkheid en regelt de aansprakelijkheid van een bepaalde persoon (de producent) voor de schade die is veroorzaakt door een bepaalde zaak (het gebrekkige product).
Hiermee zijn ook meteen de kaders van deze wetgeving bepaald: het gaat hierbij om de vergoeding van vervolgschade veroorzaakt door een gebrekkig product, waarbij gebrekkig vertaald dient te worden met ‘onveilig’.

De wetgeving geeft aan dat de benadeelde zijn vordering tegen de producent zal moeten gronden op het feit dat hij schade heeft geleden door toedoen van een gebrek in het product. De hoedanigheid van de benadeelde is niet meer van belang, zowel de consument/gebruiker als een toevallige aanwezige of passant zijn allen consument in de zin der Wet. Ook hoeft de benadeelde geen aanvullend bewijslast aan te leveren, het enkele feit dat een gebrekkig product schade heeft veroorzaakt is voldoende.

Belangrijk is wel om te weten dat alleen (vervolg)schade veroorzaakt door het gebrekkige product voor vergoeding in aanmerking komt, de (zaak)schade aan het gebrekkige product zelf komt niet voor vergoeding in aanmerking.
De WPA leent zich dus ook niet voor de afhandeling van garantiekwesties, non-conformiteitsperikelen etc.

Overigens is de aansprakelijkheid is in de Europese Richtlijn wél, maar in de Nederlandse Wet niet financieel gelimiteerd.

De VGT heeft over dit onderwerp in 1990 een publicatie gemaakt waarin de letterlijke tekst van de Nederlandse Wet voorzien wordt van VGT commentaar