Uw zoekopdracht komt in het volgende document voor:
wpa.pdf
Klik hier om het bestand te downloaden
DE WET OP DE PRODUKTENAANSPRAKELIJKHEID IN DE TANDHEELKUNDIGE BRANCHE Deze uitgave is een project van de Nederlandse Vereniging van Groothandelaren in de Tandheelkundige Branche (VGT) te Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotocopieen, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de VGT. Hoewel bij deze compilatie van meerdere gegevens uit meerdere bronnen de uiterste zorg is nagestreefd, kan voor de aanwezigheid van eventuele fouten, onvolledigheden of onvolkomenheden niet worden ingestaan en aanvaardt de VGT geen enkele aansprakelijkheid hiervoor. De wettekst is in dit document aangegeven in VET en het commentaar van de VGT op deze tekst is aangegeven in CURSIEF. Amsterdam, 6 oktober 1990 DE TOTSTANDKOMING VAN DE WET SEPT. 1976 VOORSTEL RICHTLIJN E.E.G. JAN. 1977 EUROPESE OVEREENKOMST ONDERTEKEND MEI 1979 ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE MEI 1979 ADVIES VAN HET EUROPEES PARLEMENT OKT. 1979 GEWIJZIGD VOORSTEL VAN DE EUROPESE COMMISSIE JAN. 1980 ADVIES VAN DE SOCIAAL ECONOMISCHE RAAD (S.E.R.) JULI 1985 RICHTLIJN E.E.G. (MOEST VOOR 30 JULI 1988 IN WERKING ZIJN) AUG. 1986 ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE AUG. 1986 NADER RAPPORT VAN DE MINISTER SEPT. 1986 KONINKLIJKE BOODSCHAP SEPT. 1986 MEMORIE VAN TOELICHTING OKT. 1986 NOTA VAN VERBETERING VAN DE MINISTER DEC. 1987 VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE JUNI 1988 MEMORIE VAN ANTWOORD VAN DE MINISTER JUNI 1988 NOTA VAN WIJZIGING DOOR DE MINISTER DEC. 1988 EINDVERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE FEBR. 1989 NOTA VAN DE MINISTER NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG FEBR. 1989 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING DOOR DE MINISTER FEBR. 1989 GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET APR. 1989 AMENDEMENT SOUTENDIJK-VAN APPELDOORN EN KORTHALS APR. 1989 HANDELING VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE MEI 1989 BRIEF VAN MINISTER VAN JUSTITIE MEI 1989 DERDE NOTA VAN WIJZIGING DOOR DE MINISTER MEI 1989 (EERSTE) AMENDEMENT SWILDENS-ROZENDAAL MEI 1989 (TWEEDE) AMENDEMENT SWILDENS-ROZENDAAL FEBR. 1990 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE MAART 1990 NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET JUNI 1990 VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE JULI 1990 MEMORIE VAN ANTWOORD DOOR DE STAATSSECRETARIS SEPT. 1990 WET INZAKE DE AANSPRAKELIJKHEID VOOR PRODUKTEN MET GEBREKEN – 13 SEPTEMBER 1990 – STAATSBLAD 487 DOELSTELLING EN OMSCHRIJVINGEN Het doel van de E.E.G. Richtlijn was -en is- om door harmonisatie van de wetgevingen binnen de E.E.G. concurrentievervalsing en aantasting van het vrije goederenverkeer tegen te gaan alsmede de consumentenbescherming op een meer gelijk niveau te brengen. De Richtlijn is niet zozeer een regeling van producentaansprakelijkheid, maar van produktaansprakelijkheid en regelt de aansprakelijkheid van een bepaalde persoon -de producent- voor de schade die is veroorzaakt door een bepaalde zaak -het gebrekkige produkt-. De wetgeving geeft aan dat de benadeelde zijn vordering tegen de producent zal moeten gronden op het feit dat hij schade heeft geleden door toedoen van een gebrek in het produkt. De producent kan zich bevrijden van de aansprakelijkheidsvordering als hij het bestaan van voor hem ontlastende feiten bewijst (de omgekeerde bewijslast!). De Richtlijn is een bijzonder krachtig instrument om het gecompliceerde terrein welke door de Richtlijn wordt bestreken in de Lid-staten ten uitvoer te brengen. De versterking van de positie van de benadeelde, die door deze wetgeving wordt beoogd, zal vermoedelijk leiden tot een aanzienlijke toename van het aantal claims tegen producenten. Voor de producenten zullen kosten voortvloeien uit een grotere zorg voor produktveiligheid en uit een verhoging van de verzekeringspremies. De hoedanigheid van de benadeelde is niet meer van belang, zowel de consument/gebruiker als een toevallige aanwezige of passant zijn consument. De aansprakelijkheid is in de Richtlijn wél, maar in de Wet niet financieel gelimiteerd. Het zal de Lid-staten van de E.E.G. niet zijn toegestaan -ingevolge artikel 13 van de Richtlijn- om, behoudens de uitvoering van de Richtlijn, nieuwe bijzondere aansprakelijkheidsregelingen ten laste van de producent op dit terrein te voeren. Hiermede wordt gedoeld op het Duitse Gesetz zur Neuordnung des Arzneimittelrechts van 24 augustus 1976. Het uiteindelijke oordeel over de in de Wet genoemde begrippen en de juridische invulling daarvan is niet aan de Nederlandse Wetgever, maar aan het Europese Hof van Justitie voorbehouden. De Richtlijn en Wetgeving omvat alleen de aansprakelijkheid voor gebrekkige produkten. Met betrekking tot de aansprakelijkheid voor gebrekkige diensten heeft de E.E.G. Commissie in november 1989 een voorontwerp van een Richtlijn aan de Lid-staten voorgelegd. E. Kolsteeg – 5 oktober 1990 DE WET OP DE PRODUKTENAANSPRAKELIJKHEID Artikel I. Na artikel 1407 van het Burgerlijk Wetboek worden de volgende artikelen ingevoegd: Artikel 1407 BW is een onderdeel van artikel 1401 BW. Artikel 1401 BW heeft betrekking op een rechtsaktie op grond van een aansprakelijkheid, met als grondslag een onrechtmatige daad -de z.g. OD-aktie-. Bij een OD-aktie gaat het om een schuldaansprakelijkheid. Bij déze wetgeving -de z.g. PA-aktie- gaat het om een risico-aansprakelijkheid, waarin de schuldvraag niet aan de orde komt. De indruk bestaat dat de invoeging van dit Wetsartikel een verlengstuk zou zijn van de OD-aktie. Deze veronderstelling is niet juist; immers, de voor ons liggende Wet heeft een aantal specifieke kenmerken: – zaakschade buiten de privé-sfeer wordt uitgesloten; – zaakschade beneden de franchise wordt uitgesloten; – landbouwprodukten en produkten van de jacht worden uitgesloten. Voor deze gevallen blijven de rechten van de benadeelde (de gelaedeerde) op een OD-aktie onverlet in stand, zo ook ingeval van wanprestatie conform artikel 1302 BW of ingeval van een aktie op grond van verborgen gebreken conform artikel 1540 BW. Aangezien ook de bewijslast in een PA-aktie anders is dan in een OD-aktie is de PA-aktie als een eigensoortige aktie te beschouwen. Artikel 1407a. De producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn produkt, tenzij: Op de producent wordt een risico-aansprakelijkheid voor schade door gebrekkige produkten gelegd. Door het gebrekkige produkt in het verkeer te brengen neemt de producent de verantwoordelijkheid op zich voor eventuele schadelijke gevolgen. De producent kan aansprakelijk gesteld worden zonder dat het hebben van schuld daarbij aan de orde gesteld kan worden. In een OD-aktie dient deze schuld (de onrechtmatige daad) wél door de benadeelde bewezen te worden. De aangesproken producent kan met een schadevordering twee dingen doen: a. de vordering voldoen; b. zijn aansprakelijkheid betwisten op grond van de verweermogelijkheden zoals genoemd in de leden A t/m F van dit artikel. Hij dient hiervoor wel de bewijslast aan te voeren, zodat met betrekking tot deze elementen -en uitsluitend deze elementen- de bewijslast omgekeerd is. a. hij het produkt niet in het verkeer heeft gebracht; Een produkt is door een producent in het verkeer gebracht, wanneer hij het heeft doorgegeven aan de volgende schakel in de distributieketen. Een produkt wat gebruikt wordt in het kader van een wetenschappelijke toetsing van dat produkt geldt als niet in het verkeer te zijn gebracht en valt dus buiten deze Wetgeving, zo ook produkten die zijn ontvreemd en dus niet door de producent zelf in het verkeer zijn gebracht. b. het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt, niet bestond op het tijdstip waarop hij het produkt in het verkeer heeft gebracht, dan wel dat dit gebrek later is ontstaan; Door te eisen dat de producent bovenstaand “aannemelijk” moet maken, wordt aan de opgelegde bewijslast niet al te stringente eisen gesteld. Immers, “aannemelijk maken” is bewijs-technisch makkelijker dan “bewijzen”. De verwachting is dan ook dat aangesproken producenten veelvuldig een beroep op dit verweer zullen doen. Aangezien het voor de producent onmogelijk of zeer moeilijk kan zijn het -negatieve- bewijs te leveren dat het gebrek niet bestond op het tijdstip dat het produkt in het verkeer werd gebracht is de bepaling “dan wel dat dit gebrek later is ontstaan” als -positieve- bewijslast toegevoegd. c. het produkt noch voor de verkoop of voor enige andere vorm van verspreiding met een economisch doel van de producent is vervaardigd, noch is vervaardigd of verspreid in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf; Dit voorkomt dat degene die buiten zijn beroep of bedrijf een produkt vervaardigt en dit zonder commercieel oogmerk in het verkeer brengt, met een risico-aansprakelijkheid voor produktschade wordt belast. d. het gebrek een gevolg is van het feit dat het produkt in overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften; Deze verweersmogelijkheid is opmerkelijk. Indien nl. een producent zich met succes op deze bepaling beroept kan de benadeelde de overheid voor de schade aansprakelijk stellen. Om een succesvol beroep te kunnen doen dient de producent aan te tonen dat het ontwerp of de samenstelling van het produkt dwingend door de overheid is voorgeschreven; het met toestemming van de overheid in het verkeer brengen van een produkt is niet voldoende. e. het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop hij het produkt in het verkeer bracht, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken; Dit zijn de z.g. “ontwikkelings-risico’s”. Het moet in deze voor de producent onmogelijk zijn geweest om het gebrek te ontdekken, gemeten naar de stand van de wetenschap en techniek op het tijdstip waarop het produkt in het verkeer werd gebracht. Het gaat bij ontwikkelingsrisico’s om gebreken, welke wél in het produkt aanwezig waren, maar door de toenmalige technologische kennis door de producent niet te ontdekken waren; indien de gebreken wel constateerbaar zouden zijn geweest is het produkt gebrekkig. Op de producent rust een zeer zware bewijslast om zich op dit verweer te kunnen beroepen. Zo zal hij zich bijvoorbeeld niet kunnen beroepen op onvoldoende tijd, middelen, mankracht of zijn kennis ten aanzien van zijn onbekendheid met het gebrek. De benadeelde hoeft niet te bewijzen dat de producent het gebrek kende of had kunnen kennen -dit is praktisch onmogelijk-, behalve als de producent aan de bewijsopdracht voldoet en de benadeelde volhardt in zijn stelling dat de producent het gebrek wel kende of had kunnen kennen. f. wat de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel betreft, het gebrek is te wijten aan het ontwerp van het produkt waarvan de grondstof of het onderdeel een bestanddeel vormt, dan wel aan de instructies die door de fabrikant van het produkt zijn verstrekt. Als een producent van een grondstof of een onderdeel met succes een beroep op dit verweer doet, is automatisch alleen en uitsluitend de fabrikant van het produkt waarin het onderdeel of de grondstof is verwerkt aansprakelijk. De aansprakelijkheid van de producent wordt verminderd of opgeheven rekening houdende met alle omstandigheden, indien de schade is veroorzaakt zowel door een gebrek in het produkt als door schuld van de benadeelde of een persoon voor wie de benadeelde aansprakelijk is. Het begrip “schuld” heeft in dit kader de betekenis van een verkeerde gedraging, waardoor het slachtoffer zelf tot het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. De aansprakelijkheid van de producent wordt niet verminderd, indien de schade is veroorzaakt zowel door een gebrek in het produkt als door de gedraging van een derde. De gedragingen van een derde, mits geen verkeerde gedragingen, levert voor de producent geen verweer op. Het gebruik van produkten is derhalve niet voorbehouden aan de eigenaar alleen. Artikel 1407b. Een produkt is gebrekkig, indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder: Het begrip “veiligheid” omsluit en begrenst dit Wetsartikel en wordt daarmede liniair gekoppeld aan “gebrekkig”. Het is evenwel niet bij voorbaat zo dat een onveilig produkt ook per definitie gebrekkig is; bijvoorbeeld kwik, ontwikkelaar, xylol zijn in beginsel geen gebrekkige produkten. Gebrekkig is niet een synoniem voor defect, onhandig in het gebruik, niet functioneel, incompleet, beschadigd etc. Belangrijk is het verwachtingspatroon, wat de gebruiker van het produkt heeft, met dien verstande dat het hier niet gaat om het verwachtingspatroon van de benadeelde -als individu-, maar om de verwachtingen van het grote publiek. Met “alle omstandigheden in aanmerking genomen” kan het begrip “veiligheid” in een specifieke situatie geplaatst worden, waardoor de omstandigheden van het concrete geval mede bepalend zijn voor de gebrekkigheid. Een gebrekkig farmaceutisch produkt leveren aan een apotheker heeft duidelijk een “lagere” gebrekkigheid dan de levering van hetzelfde produkt aan een consument. a. de presentatie van het produkt; Het produkt dient in zijn geheel te worden beschouwd met inbegrip van aspecten als reclame, demonstratie, verpakking, verpakkingsvorm, gebruiksaanwijzing, onderhoudsaanwijzing, mondelinge instructie, handleiding en bijsluiter. Ook dienen de wettelijk vereiste waarschuwingen en batch- en registratienummers aanwezig te zijn. b. het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het produkt; Degene die het produkt gebruikt zal dit in beginsel op een juiste wijze moeten doen, rekening houdend met de bestemming waarvoor het werd gemaakt. Anderzijds zal de producent zich ervan rekenschap moeten geven welke personen zijn produkt zullen gaan gebruiken. De producent lijkt aansprakelijk te zijn indien hij had kunnen begrijpen dat de gebruiker in beginsel het produkt niet juist zou kunnen gebruiken, rekening houdend met de bestemming waarvoor het produkt is gemaakt en de toekenning van een zekere nonchalance bij de gebruikers. Extraheren met een schroevendraaier maken het produkt niet onveilig. c. het tijdstip waarop het produkt in het verkeer werd gebracht. De gebrekkigheid van een produkt moet worden beoordeeld aan de hand van de geldende veiligheidsnormen ten tijde van het in het verkeer brengen van het produkt en niet aan de hand van normen die ten tijde van het bekend worden van het gebrek gangbaar zijn. Een producent kan derhalve nooit aansprakelijk gesteld !worden ingeval van slijtage of onvoldoende onderhoud. Ook beperkt houdbare produkten die na de expiratiedatum door de consument gebruikt worden, kunnen mogelijk op grond van deze bepaling niet door de consument als gebrekkig aangemerkt worden. Een produkt mag niet als gebrekkig worden beschouwd uitsluitend omdat nadien een beter produkt in het verkeer is gebracht. Het begrip “beter” dient hier te worden gelezen als “veiliger”. Bepalend is of, ten tijde van het in het verkeer brengen, het produkt voldeed aan de verwachtingen ten aanzien van veiligheid en de gehanteerde veiligheidsnormen aanvaardbaar werden geacht. Als nadien bijvoorbeeld de veiligheidseisen voor het produkt worden verhoogd en een nieuwe serie produkten daardoor veiliger wordt impliceert dit niet dat het toenmalige produkt daardoor automatisch gebrekkig zou zijn. Artikel 1407c. Onder “produkt” wordt voor de toepassing van artikel 1407a tot en met 1407j verstaan een roerende zaak, ook nadat deze een bestanddeel is gaan vormen van een andere roerende zaak of onroerende zaak, alsmede elektriciteit, zulks met uitzondering van landbouwprodukten en produkten van de jacht. Onder “landbouwprodukten” worden verstaan produkten van de bodem, van de veefokkerij en van de visserij, met uitzondering van produkten die een eerste bewerking of verwerking hebben ondergaan. Diensten vallen niet onder de Wet. De scheiding tussen produkten en diensten is niet simpel te maken. In beginsel zijn produkten altijd stoffelijke (tastbare)voorwerpen, maar ook software wordt beschouwd als produkt. Bij een produkt moet men niet alleen denken aan eindprodukten, maar ook aan grondstoffen, halffabrikaten, bestanddelen en onderdelen. Een uitgevoerde technische verrichting -onderhoud- valt derhalve niet onder een PA-aktie, maar gebrekkige onderdelen welke voor die verrichting gebruikt zijn weer wel. Ook bloed of bloedprodukten zijn produkten in de zin der Wet. Electriciteit wordt uitdrukkelijk genoemd, omdat dit, anders dan bij water en gas, niet als een “voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object” kan worden aangemerkt. Electriciteit in het kader van de produktaansprakelijkheid geldt alleen bij schade door netspanningsverlies en niet bij bijvoorbeeld blikseminslag, omdat netspanning wel door de producent in het verkeer wordt gebracht en blikseminslag niet. Produkten, welke in de privé-sfeer worden vervaardigd of gedistribueerd vallen buiten het bereik van de Wet. Over het begrip “eerste bewerking of verwerking van landbouwprodukten” is een uitvoerige discussie gevoerd. Het lijkt erop dat de (grootschalige) behandeling met bestrijdingsmiddelen, alsmede oogsten en slachten als “eerste bewerking of verwerking” worden aangemerkt. Ook een industriele behandeling van gewassen behoort hiertoe, behalve indien de behandeling geen enkele invloed op het produkt heeft of heeft gehad; bijvoorbeeld het schoonwassen, verpakken of vervoeren van de produkten. Snijden, conserveren, invriezen, het toedienen van hormonen etc. zijn allemaal een vorm van be- of verwerking. Onder “producent” wordt voor de toepassing van artikel 1407a tot en met 1407j verstaan de fabrikant van een eindprodukt, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel, alsmede een ieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het produkt aan te brengen. De benadeelde kan in beginsel alleen de producent van het eindprodukt aanspreken. De Wet is erop berekent dat de kring van aansprakelijke personen niet beperkt blijft tot degeen die het eindprodukt heeft vervaardigd, maar ook degeen die de gebrekkige onderdelen of grondstoffen voor dat eindprodukt hebben geleverd. (SCHEMA 1) Bij “presenteert” valt te denken aan “de indruk wekken”, zodat bedrijven die produkten onder eigen naam op de markt brengen aangemerkt worden als producent. Het verwijzen van de benadeelde door de naamgever naar de eigenlijke producent is niet verenigbaar met de strekking van de Wet en ontslaat de naamgever dan ook niet van zijn aansprakelijkheid. Het moet bij het naamgeven wel gaan om onderscheidende aanduidingen; bij het aanbrengen van een prijssticker op de verpakking promoveert de leverancier niet opeens tot producent. Onverminderd de aansprakelijkheid van de producent, wordt een ieder die een produkt in de Europese Gemeenschap invoert om dit te verkopen, te verhuren, te leasen of anderszins te verstrekken in het kader van zijn commerciele activiteiten, beschouwd als producent; zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent. Een importeur die produkten van buiten de E.E.G. importeert en deze binnen de E.E.G. in het verkeer brengt krijgt automatisch en onherroepelijk voor die produkten de status van producent, tenzij de invoer geschiedde met een ander doel dan het produkt beroeps- of bedrijfsmatig te verhandelen bijvoorbeeld bij de invoer van souvenirs of andere goederen in de privé-sfeer. (SCHEMA 2) Bij invoer van relatiegeschenken van buiten de E.E.G. wordt de importeur ook automatisch producent van deze goederen, ook al geeft hij deze in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf weer gratis weg. Bij een PA-aktie is hij volledig aansprakelijk als deze geschenken gebrekkige produkten blijken te zijn !! Indien niet kan worden vastgesteld wie de producent van het produkt is, wordt elke leverancier als producent ervan beschouwd, tenzij hij de benadeelde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de producent of van degene die hem het produkt heeft geleverd. Indien ten aanzien van een in de Europese Gemeenschap geimporteerd produkt niet kan worden vastgesteld wie de importeur van dat produkt is, wordt eveneens elke leverancier als producent ervan beschouwd, tenzij hij de benadeelde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de importeur in de Gemeenschap of van een leverancier binnen de Gemeenschap die hem het produkt heeft geleverd. Hiermee wordt bereikt dat de benadeelde zijn vordering altijd kan instellen. In beginsel bij de producent van het eindprodukt, maar als deze onbekend is of onbekend blijft kan hij de groothandelaar of de detaillist aansprakelijk stellen. (SCHEMA 3) De consument dient dan uiteraard wel met de identiteit van de leverancier op de hoogte te zijn en dient de aan hem gedane levering van het gebrekkige produkt te kunnen bewijzen; een goede administratie waaruit de herkomst van de individuele produkten te traceren is, is dan een eerste vereiste. De leverancier kan zich alleen maar vrijwaren door binnen een redelijke termijn de naam van zijn voorganger te noemen en, indien nodig, de aan hem gedane levering van de individuele produkten te bewijzen. Belangrijk is dat die groothandelaar, welke ook importeur van produkten van buiten de E.E.G. is, altijd als producent van die produkten gezien blijft worden. Het noemen van de naam van de buiten de E.E.G. gevestigde producent vrijwaart hem niet van aansprakelijkheids-risico’s. Hij is in voorkomende gevallen te allen tijde volledig aansprakelijk ! Indien de producent niet (meer) ontvankelijk of solvabel is of blijkt te zijn of wordt, bijvoorbeeld bij een faillissement voor of tijdens de procedure, kan de vordering niet alsnog naar de leverancier gelegd worden, anders zou de leverancier niet alleen een risico-, maar ook een financiële aansprakelijkheid hebben. Artikel 1407d. De benadeelde moet de schade, het gebrek en het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade bewijzen. Dit artikel is direct afgeleid van Artikel 4 uit de Richtlijn. Artikel 4 verbiedt de Lid-staten de bewijslast met betrekking tot het gebrek, de schade en het causaal verband tussen gebrek en schade om te keren en de producenten derhalve met een negatieve bewijslast op te zadelen. Opneming van dit artikel in de Nederlandse wetgeving heeft tot op het laatst ter discussie gestaan. Enige uitleg hiervoor is vereist. In de beginselen van het Nederlandse bewijsrecht is o.a. in artikel 177 Rechtsvordering de bepaling neergelegd dat de bewijslast op de eiser -in dit geval de benadeelde- rust. Conform artikel 177 RV kan een rechter aan de eiser een nauwkeurige en op de eis toegesneden bewijsopdracht verstrekken ter bewijs van het beweerde door de eiser. De gedaagde -in dit geval de producent- kan dan, in het kader van deze bewijsopdracht, verweer voeren en eventueel tegenbewijs leveren. De vraag was of het overnemen van artikel 4 van de Richtlijn de vrijheid van de nationale rechter zal beperken. Bij opneming van dit artikel is in feite door het woord “moet” een weinig flexibele bewijsopdracht neergelegd en is de sturende functie van de rechter mogelijk geheel of gedeeltelijk teniet gedaan. Dit kan voor de consument tot gevolg hebben dat hij niet kan slagen in de bewijsopdracht, met name als deze produktie-technisch opgebouwd moet zijn. De producent kan met deze starre bewijslastverdeling duidelijk voordeel behalen. Anderzijds is de nu geformuleerde bewijsopdracht in beginsel “makkelijker” dan in een OD-aktie en weet de benadeelde vooraf wat hij moet bewijzen, terwijl de bewijsopdracht in een bewijslastverdeling pas in de loop van de procedure door de rechter bepaald wordt. Artikel 1407e. Indien verschillende personen op grond van artikel 1407a, eerste lid, aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, is elk hunner voor het geheel aansprakelijk. Hiermede kan de aansprakelijkheid niet “opgedeeld” worden in de trant van: “Ik heb mijn deel voldaan, voor de rest moet je bij die ander zijn”. De aangesproken producent dient de volledige claim te voldoen en kan daarna zelf proberen -en procederen- om een deel van de vordering op andere(n) te verhalen. Artikel 1407f. De aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 1407a, eerste lid, bestaat voor a. schade door dood of lichamelijk letsel; Bij schade door dood moet gedacht worden aan de vorderingen in verband met het levensonderhoud van verwanten, die voor het levensonderhoud van de benadeelde -de overledene- afhankelijk waren. Bij schade door lichamelijk letsel is verminderde loonderving, ook toekomstige verminderde loonderving, een belangrijk aspect. Ook schade welke niet door bijvoorbeeld de verzekering van de benadeelde worden gedekt zijn vorderbaar, alsmede onstoffelijke schade -smartegeld-, met inachtneming van de wettelijke bepalingen hieromtrent. b. schade door het produkt toegebracht aan een andere zaak die gewoonlijk voor gebruik of verbruik in de privésfeer is bestemd en door de benadeelde ook hoofdzakelijk in de privésfeer is gebruikt of verbruikt, met toepassing van een franchise ten belope van f 1263,85. De schade aan het produkt zelf heet transaktieschade. De schade door het produkt heet zaakschade. De PA-aktie is alleen van toepassing op zaakschade, nooit op transaktieschade. Bij de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek komt hoogstwaarschijnlijk een “Regeling Consumentenkoop” tot stand, inwelke de transaktieschade wel vorderbaar is. Zaakschade uit hoofde van de uitoefening van beroep of bedrijf is niet vorderbaar, alleen zaakschade in de privé-sfeer. Ingeval van gezamenlijk gebruik van het produkt zowel privé als zakelijk wordt met “hoofdzakelijk” bedoeld meer dan 50%. De franchise is een drempel-franchise. Bij overschrijding hiervan wordt de gehele schade vergoed. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt bij algemene maatregel van bestuur aangepast, indien op grond van artikel 18, tweede lid, van de EEG-richtlijn van 25 juli 1985 (PbEG nr. L210) de in die richtlijn genoemde bedragen worden herzien. Deze bepaling is opgenomen om de franchise periodiek te kunnen aanpassen aan maatschappelijke of monetaire veranderingen. Artikel 1407g. De rechtsvordering tot schadevergoeding van de benadeelde tegen de producent ingevolge artikel 1407a, eerste lid, verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde met de schade, het gebrek en de identiteit van de producent bekend is geworden of had moeten worden. Deze verjaringstermijn betekent dat de rechtsvordering tijdig moet worden ingesteld ook indien het exacte schadebedrag (nog) niet bekend is. Indien er meerdere producenten zijn dient zulks eveneens te geschieden tegen elk der producenten. Het recht op schadevergoeding van de benadeelde jegens de producent ingevolge artikel 1407a, eerste lid, vervalt door verloop van tien jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de producent de zaak die de schade heeft veroorzaakt, in het verkeer heeft gebracht. Hetzelfde geldt voor het recht van een derde die mede voor de schade aansprakelijk is, terzake van regres jegens de producent. Deze vervaltermijn is uitermate belangrijk voor produkten met een lange levensduur of voor schadegevallen waarbij de nadelige gevolgen zich eerst na langere tijd openbaren. De vervaltermijn vangt aan op het moment dat het produkt door de producent in het verkeer is gebracht en niet waarop een latere schakel in de distributieketen het produkt in het verkeer brengt. Bij de eindproducent begint zijn aansprakelijkheid derhalve bij het in het verkeer brengen van het eindprodukt. Het langdurig in voorraad houden van een eindprodukt door een groothandel of detaillist verkort de vervaltermijn voor de consument evenredig en aangezien het gebrek meestal pas bij gebruik door de consument zichtbaar of bekend wordt is de vraag gerechtvaardigd of de leverancier bij overschrijding van de vervaltermijn om deze reden niet automatisch aansprakelijk gesteld kan worden, omdat in deze voorkomende gevallen de tijd in het nadeel van de consument werkt, terwijl zulks uitdrukkelijk niet de bedoeling is van de wetgever. Indien op het einde van de vervaltermijn nog een verjaringstermijn zou lopen, eindigt deze uiterlijk op datzelfde tijdstip ! Artikel 1407h. De aansprakelijkheid van de producent uit hoofde van artikel 1407a tot en met 1407j kan jegens benadeelde niet worden uitgesloten of beperkt. De aangesproken producent kan zich niet vrijwaren door een beroep te doen op een bepaling in bijvoorbeeld de Algemene Leveringsvoorwaarden of een ander contract, waarin aansprakelijkheid ten aanzien van door hem geleverde produkten zijn uitgesloten of beperkt. Een dergelijke bepaling loopt bij een rechtbank tegen een nietigverklaring aan. Is jegens de benadeelde tevens een derde aansprakelijk die het produkt niet gebruikt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dan kan niet ten nadele van die derde worden afgeweken van de regels inzake het regres. Indien naast de producent ook nog een ander aansprakelijk gesteld wordt en de vordering dient te voldoen, behoudt deze derde het recht op verhaal. Artikel 1407i. Het recht op schadevergoeding jegens de producent uit hoofde van artikel 1407a tot en met 1407j komt de benadeelde toe onverminderd alle andere rechten of vorderingen. Hiermede behoudt de benadeelde de mogelijkheden die het bestaande recht hem reeds biedt, om een vordering jegens een producent in te stellen. Een OD-aktie blijft altijd mogelijk in geval van bijvoorbeeld: – een kleinere zaakschade dan de franchise; – het verstrijken van de verval- of verjaringstermijn; – zaakschade in de uitoefening van bedrijf of beroep; – transaktieschade; – schade zonder levering van produkten. Artikel 1407j. Artikel 1407a, eerste lid, blijft buiten toepassing: a. bij de vaststelling van het totale bedrag waarvoor aansprakelijkheid naar burgerlijk recht zou bestaan, vereist voor de berekening van het bedrag waarvoor verhaal bestaat krachtens de artikelen 90, eerste lid, van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, 52a van de Ziektewet, 83b, eerste lid, van de Ziekenfondswet en 8 van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen; b. bij de vaststelling van het bedrag, bedoeld in artikel 3 van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren, waarboven de gehoudenheid krachtens die wet of krachtens artikel N 11 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet zich niet uitstrekt. Het recht op schadevergoeding jegens de producent uit hoofde van artikel 1407a tot en met 1407j is niet vatbaar voor subrogatie krachtens artikel 284 van het Wetboek van Koophandel, behoudens voor zover de uitkering door de verzekeraar de aansprakelijkheid van de verzekerde betreft en een ander krachtens deze artikelen mede aansprakelijk is. Degene wiens verhaal of subrogatie door het eerste en tweede lid wordt uitgesloten, kan de in het tweede lid bedoelde rechten evenmin krachtens overeenkomst verkrijgen of te zijnen behoeve door de gerechtigde op diens naam doen uitoefenen. Deze artikelen blokkeren de mogelijkheid van verzekeringsmaatschappijen om uitgekeerde schadebedragen op de producent te kunnen verhalen, hetgeen duidelijk effecten zal hebben t.a.v. premie-verhogingen of dekkingsbeperkingen, welke in de prijs van het produkt vertaald zullen gaan worden. Artikel II. Op de aansprakelijkheid van producenten terzake van voor het in werking treden van deze wet in het verkeer gebrachte produkten, is het tot dat tijdstip geldende recht van toepassing. Aanspraken op deze regeling kunnen pas gemaakt worden op produkten welke in het verkeer zijn gebracht na invoering van de Wet, tot dat moment blijven de huidige wettelijke regelingen van kracht. Toch anticipeert de rechtspraak al wel op deze Wetgeving, zoals gebeurde in het Halcion-arrest. Artikel III. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Invoering van deze Wetgeving is op korte termijn te verwachten. De regering dacht zelf aan een periode van twee maanden na totstandkoming van de Wet. E. Kolsteeg