Uw zoekopdracht komt in het volgende document voor:

btw-margeregeling.pdf

Klik hier om het bestand te downloaden

Speciale belastingmaatregel voor inruilgoederen Vanaf 1 januari 1995 is de BTW-wetgeving inzake de z.g. Margeregeling van kracht geworden. De regeling is zowel voor de tandarts als voor het tandtechnisch laboratorium van belang op het moment dat er nieuwe aankopen worden gedaan waarop bestaande goederen zullen worden ingeruild. Een dentalonderneming (hierna verder genoemd ‘de onderneming’) mag vanaf 1 januari 1995 géén goederen van tandartsen of tandtechnische laboratoria meer inruilen onder het regime ‘exclusief btw’ c.q. de inruil verhogen met BTW. Dit is dus uitsluitend een regeling voor inruil-goederen en alles wat met inruil tussen een particulier en een onderneming te maken heeft. Tot 1 januari 1995 werd een inruil van een tandarts of tandtechnisch laboratorium (wat feitelijk een verkoop is van een particulier naar een onderneming!) door de onderneming als volgt verwerkt: Stel dat er goederen gekocht werden ter waarde van € 50.000,- met een inruil van € 8.000,-, dan factureerde de onderneming als volgt aan de koper: Oude situatie: Verkoopprijs nieuwe goederen : € 50.000,- Minus inruil : € 8.000,- Subtotaal : € 42.000,- 19% btw over het subtotaal : € 7.980,- Totaal faktuurbedrag : € 49.980,- ====== Deze facturering kon ook over twee facturen plaatsvinden, maar het eindresultaat bleef hetzelfde, nl. € 49.980,-. Met deze wijze van berekenen, die oogluikend werd toegestaan bij inruilgoederen, kreeg de koper feitelijk BTW terug over de waarde van de ingeruilde goederen, terwijl hij/zij daar als particulier (wat tandartsen, mondhygiëniste n en tandtechnici voor de omzetbelasting wel degelijk zijn!) geen recht op had. Iedere ondernemer moet immers de BTW die hij in rekening brengt aan het eind van de daaropvolgende belastingperiode (meestal binnen een maand) afdragen aan de Belastingdienst. In feite gaf de onderneming de koper onterecht omzetbelasting terug die de onderneming zelf weer terugvorderde van de Belastingdienst. In transacties tussen ondernemingen mag deze procedure wel toegepast worden, omdat de BTW immers alleen voor eindgebruikers van toepassing is. Ondernemingen verrekenen de BTW altijd met de Belastingdienst. De gefactureerde btw aan afnemers moet afgedragen worden en de btw die andere bedrijven aan de onderneming in rekening hebben gebracht kan op deze afdracht in mindering gebracht worden via de zg. ‘vooraftrek’. In de facturering van de levering van goederen en diensten van een particulier naar een onderneming, wat inruil feitelijk is, mag deze onderlinge verrekening dus na 1 januari 1995 niet meer plaatsvinden. Verkoop van de nieuwe goederen, met name apparatuur, moet volledig met BTW belast worden en over de inruil mag géén BTW meer ‘vergoed’ worden. De onderneming moet dus inclusief BTW inruilen en mag de BTW niet meer vermelden op de inruilfactuur en terugvorderen van de Belastingdienst. Vanaf 1 januari 1995 moet dan in een vergelijkbare situatie als het eerdergenoemde voorbeeld de navolgende methode van facturering worden gehanteerd: Situatie na 1 januari 1995 : Verkoopprijs nieuwe goederen : € 50.000,- 19% btw over de verkoop : € 9.500,- Subtotaal : € 59.500,- Minus inruil goederen : € 8.000,- Totaalbedrag voor de transactie : € 51.500,- ====== Het verschil met de oude regeling is nu € 1.520,-. De verkoop en de inruil dienen als aparte transacties behandeld te worden en dus ook met aparte facturen afgewerkt te worden. Op de inruilfactuur mag de ondernemer geen BTW meer vermelden. De ondernemer mag dus ook geen BTW meer ‘terugvorderen’ middels de vooraftrek. En het inruilbedrag verhogen heeft geen zin, want deze maatregel is van belastingtechnische en niet van commercieel-technische aard. Door het verhogen van de inruilprijs gaat voor de ondernemer alleen maar zijn inkoopprijs omhoog. Eenmaal ingeruilde goederen moet de ondernemer ook weer inclusief BTW verkopen en ook op deze verkoopfactuur mag ook de BTW niet vermeld worden; ook niet als de goederen aan een andere onderneming doorverkocht worden (op deze regel zijn wel een paar uitzonderingen mogelijk). Alleen over de marge (het verschil tussen het oorspronkelijke inkoopbedrag en feitelijke verkoopbedrag) moet de ondernemer bij doorverkoop de BTW afdragen aan de Belastingdienst, dus niet meer over het feitelijke verkoopbedrag, zoals wel gebruikelijk was voor 1 januari 1995. Dit fenomeen (BTW afdragen over de marge en niet over de verkoop) heet nu ‘de margeregeling’. De ondernemer dient de bereikte marge later bewijsbaar en aantoonbaar te kunnen maken aan de Belastingdienst, dus het inkoop- en verkoopbedrag moet per object(!) goed geregistreerd worden. Teneinde een goede definitie te kunnen geven over de term ‘inruilgoederen’ heeft de VGT begin 1996 contact opgenomen met het Ministerie van Financiën en daar verklaarde men als volgt: “Goederen die ingenomen worden en die zonder meer in de voorraad opgenomen kunnen worden èn die zonder nadere toelichting aan een willekeurige volgende afnemer kunnen worden verkocht zijn géén inruilgoederen en kunnen onder het geldende BTWregime worden ingenomen. Ook goederen die korter dan drie maanden geleden verkocht zijn en (b.v. vanwege ontevredenheid) moeten worden vervangen door een soortgelijk goed zijn geen inruilgoederen.” (Belangrijk hierin zijn de termen ‘willekeurige volgende afnemer’ en ‘vervangen door een soortgelijk goed’; EK). Deze definitie betekent dat alle goederen die zonder nadere toelichting weer in de voorraad van de onderneming opgenomen kunnen worden niet onder het begrip ‘inruil’ vallen. Hierbij moet U vooral denken aan bijvoorbeeld verbruiksmaterialen (verkeerd besteld, fout in de aflevering, iets anders bedoeld etc.) en ook aan retourzendingen tanden en kiezen van de tandtechnische laboratoria. Ook in de voorbeelden dat een klant na twee maanden vindt dat zijn compressor niet voldoende capaciteit heeft of het zitkrukje toch niet lekker zit hebben we het nog steeds niet over inruilgoederen, ondanks dat de onderneming (mogelijk) voor de periode dat de klant die de compressor of het stoeltje in gebruik heeft gehad een ‘gebruikersvergoeding’ in rekening brengt. Zelfs als de onderneming in dit soort gevallen de (bijna nieuwe) goederen toch niet meer als nieuw kan verkopen en dus genoodzaakt is bij een volgende koper een toelichting te moeten geven is hier toch nog steeds geen sprake van ‘inruilgoederen’. De gebruikerstermijn van de eerste koper mag dan niet langer zijn geweest dan ca. drie maanden en er moet wel sprake zijn van een (tweede) aankoop van een soortgelijk product. Creditering van “tekortkomingen in de eerste levering” (b.v. kapot aangekomen, ten onrechte gefactureerd etc.) vallen nooit onder het begrip inruilgoederen en kunnen te allen tijde onder het geldende BTW-regime worden gecrediteerd. Hetzelfde geldt voor te hoog of ten onrechte gefactureerde diensten. Er is dus pas sprake van inruilgoederen als er werkelijk (fysiek) goederen worden ingenomen die ouder zijn dan drie maanden welke niet zomaar door de (inruilende) onderneming in de bestaande voorraad kunnen worden opgenomen èn die niet zonder nadere toelichting aan een willekeurige volgende koper verkocht kunnen worden. Alle overige transacties die middels een creditnota gecorrigeerd zouden moeten worden vallen onder het normale BTW-regime en kunnen dus exclusief BTW gecorrigeerd worden. E. Kolsteeg – 27 januari 2004